Mensen op Golden Gate Bridge laten afzien van sprong

Start | Samenleving | Mensen op Golden Gate Bridge laten afzien van sprong

De Golden Gate Bridge in San Francisco trekt schrikbarend veel suïcidanten. Ex-agent Kevin Briggs probeerde deze mensen af te houden van de sprong.

Meer dan twintig jaar lang werkte Kevin Briggs (57) als politieagent van de highway patrol op San Francisco’s ­Golden Gate Bridge, een van ’s werelds populairste plekken om suïcide te plegen. Sinds de oplevering in 1937 zijn bijna zeventienhonderd mensen hun dood tegemoet gesprongen. Nog altijd stapt elke tien dagen iemand de brug op om niet meer terug te keren. Voor zijn pensioen was Briggs, die erop staat dat ik hem Kevin noem, belast met de taak potentiële springers op andere gedachten te brengen. Dat heeft hij ongeveer tweehonderd keer gedaan – sommigen stonden al op de reling, of zelfs nog verder, op een metalen balk die evenwijdig aan de brug loopt, die in de volksmond het koord heet. ‘Volg mij maar,’ zegt hij, ‘dan laat ik zien welke incidenten mijn leven hebben veranderd.’

We betreden het wandelpad aan de zijkant van de 2,8 kilometer lange brug, die vandaag half onzichtbaar is door de mist, wat onze wandeling een droomachtige sfeer geeft. Het is alsof we door iemands geheugen lopen, iemand die zich sommige stukjes verleden heel goed herinnert en andere helemaal niet, wat misschien niet eens zo ver naast de waarheid is. ‘Ik zie een andere brug dan jij’, zegt Kevin. ‘Ik zie mensen en autowrakken, schimmen die niemand zou herkennen en ongelukken die niemand zich nog herinnert.’ Kevin loopt nog altijd als een agent op patrouille, kalm, waakzaam. Zijn stem is aardig maar krachtig, alsof hij is gemaakt om te zeggen dat er niks aan de hand is, gewoon doorlopen, nothing to see here. Daar vond zijn eerste ingreep plaats, wijst hij, in 1994. Een vrouw stond op het koord, een twintiger met zandkleurig haar. Holle ogen, piekerig haar, ze was onder invloed, drank en drugs.

Kevin had geen training gehad, hij rende naar haar toe, schreeuwde dat ze terug moest komen en zei haar dat het allemaal heus niet zo erg was. Beginnersfouten.

Dat de vrouw uiteindelijk weer over de reling klom, was meer geluk dan verdienste. Kort daarna ging Kevin naar de bibliotheek, waar hij zo veel mogelijk boeken over onderhandelingstechnieken en geestelijke stoornissen leende, en doorliep hij een veertigurige crisisinterventiecursus waarin hij leerde hoe je een gesprek de-escaleert.

Plaatjes en mythes

Het verkeer op de brug raast voorbij, de gaashekken ratelen door de windstoten, je kunt elkaar nauwelijks verstaan, het is koud en kil. ‘Mensen kennen alleen de plaatjes’, zegt Kevin. ‘Een zonovergoten brug, mooi uitzicht. Die zogenaamd idyllische omstandigheden zijn aantrekkelijk voor mensen die er een eind aan willen maken. En er bestaan ­allerlei mythes, dat het water je ziel zou reinigen, dat je een nieuwe dimensie zou bereiken als je vanaf het midden van de brug springt. Mensen denken dat het iets vredigs is. Er is niks vredigs aan. De omstandigheden zijn echt nasty. Van de brug tot het water, dat zijn omgerekend 22 verdiepingen. Je valt met meer dan 110 kilometer per uur. Het water is net beton, je lichaam slaat kapot, splash. Gebroken botten, geperforeerde organen, een bloedrode draaikolk.’ Na een korte stilte knikt hij naar een kleine opening in het wegdek, een gleuf. ‘Twintig jaar geleden viel daar een peuter doorheen. 2 jaar oud.’ Ik leun naar voren, staar door de gleuf. Tegenwoordig hangt er een dun, horizontaal lopend koord, om vallende mensen tegen te houden. ‘De moeder filmde haar waggelende dochtertje terwijl ze achteruitliep. Ze filmde haar, en ineens was ze verdwenen. Een val van 66 meter. Ik heb die opname meermaals moeten kijken. Verschrikkelijk. Nu is ze een ­plaquette waar iedereen langsloopt.’ Hij knikt naar de ­plaquette, die nauwelijks opvalt, tussen al die bouten en schroeven. Gauri Govil, zo heette ze.

Een wagen van de Highway Patrol komt langs, de lichten knipperen. Kevin blijft staan, kijkt de wagen na, strekt zijn nek uit. ‘Misschien is er iets aan de hand’, zegt hij zachtjes. Na een paar minuten lopen we toch maar door.

We bereiken de North Tower. Hier vond een van zijn ­memorabelste interventies plaats, met een jongeman die ook Kevin heette. Op een dag in maart in 2005 reed de jongen naar de brug. Hij had het zich niet voorgenomen, en toch kende hij ineens weinig twijfels meer. Hij kende de weg niet eens, hij moest de route vragen aan voorbijgangers. Niet veel later kreeg Kevin Briggs een seintje dat hij aan de slag moest. Het signalement: een jonge Afro-­Amerikaanse jongen in basketbalshorts.

Terwijl Kevin kwam aanlopen, sprong de jongen al, weg was hij. Verslagen keek Kevin over de rand. Maar tot zijn verbazing zag hij dat de jongen zich op het laatste moment, toen hij de stem van de agent hoorde, had vastgegrepen aan de reling, alsof hij was opgeschrikt uit een trance. ‘Kom niet te dichtbij’, zei de jongen, die zich weer omhoog had gehesen. Kevin Briggs naderde langzaam. ‘De jongen was ver heen. Het kon hem echt niks meer schelen.’ Er is een ijzingwekkende foto van: Kevin praat vanaf de brug naar beneden, tegen de jongen die met de voorkant van zijn voeten op een iets lager lopende buis staat, zijn hielen zweven in de lucht. De jongen staat met zijn handen in zijn zakken, zijn hoofd naar beneden gericht, niets dan berusting uitstralend. ‘Maar ik had een gelukje’, zegt Kevin, ‘de pijler van de brug blokkeerde de wind, waardoor we elkaar relatief goed konden verstaan. De weg werd afgezet, zoals gebruikelijk is, zodat we met elkaar konden praten.’ Kevin bracht zijn hoofd zo dicht mogelijk bij dat van de jongen. Hun gesprek duurde anderhalf uur, de jongen praatte en Kevin luisterde. Het was lang geleden dat iemand naar hem had geluisterd. ‘Kevin had een tragisch levensverhaal’, zegt Briggs. ‘Hij was geadopteerd en had daardoor maar moeilijk kunnen aarden. Hij vertrouwde zijn adoptieouders niet en de ontmoeting met zijn biologische moeder liep uit op een mislukking; ze wilde niks met hem te maken hebben. Kevin raakte depressief. Hij hoopte dat alles goed zou komen als hij maar een gezin stichtte. Maar zijn dochter werd veel te vroeg geboren en moest twee maanden in het ziekenhuis blijven, wat Kevin een rekening van twee ton opleverde. Toen Kevin ook nog zijn baan verloor, voelde hij zich een volstrekte mislukking. Hij at weinig, sliep nauwelijks. Maandenlang hoopte hij op een oplossing, maar niets diende zich aan. Hij was naar de brug gekomen omdat hij dacht dat hij niet anders kon. ‘Mensen willen ­altijd van me weten wat je moet zéggen. Er is geen toverformule, er is geen standaardtekst. Je moet de ander nergens van proberen te overtuigen. Je moet vooral luisteren en je in hem verplaatsen.’

Kevin en de jongen praatten over tegenslag, over hoe hard het leven soms kan zijn, maar ook over het hebben van kinderen. Kevin wist dat de grens van twintig minuten ­belangrijk was: als die tijd eenmaal was verstreken, zo bleek uit tal van onderzoeken, nam de kans dat de persoon daadwerkelijk zou springen exponentieel af. Op een gegeven moment keek de jongen Kevin aan. Ze spraken verder over het dochtertje van de jongen, en over hoe belangrijk hij als vader was. Uiteindelijk klom hij, ondersteund door Kevin, over de reling en kwam hij terug in het rijk der ­levenden.

Kort na het incident met Kevin werd besloten de brug te voorzien van vangnet van zo’n achttien meter breed, schuin onder het koord. Kevin wijst. ‘Daar komt dat net, zie je dat? Als iemand springt, wordt hij opgevangen. Mooi systeem, maar het is pas in 2021 klaar.’ En de kosten: 211 miljoen dollar. Tot mijn verrassing blijkt Kevin geen voorstander van het vangnet te zijn. ‘Er komen jaarlijks miljoenen en miljoenen toeristen, moet je hun het uitzicht ontnemen? Als mensen zichzelf niet hier van het leven kunnen beroven, doen ze het wel op een andere manier, er zijn genoeg bruggen, gebouwen, er zijn genoeg drugs en wapens. Bovendien: 211 miljoen dollar, weet je wat je daarvoor aan suïcidepreventie kunt doen?’

Paal 69

We komen aan bij paal 69, het precieze midden van de brug, waar veruit de meeste sprongen plaatsvinden. ‘Ik weet niet wat dat is, of het gaat om het punt waar het water het diepst is, of om die vreemde mythe over een nieuwe ­dimensie, of omdat het water hier het vredigst lijkt.’ Ik leun iets naar voren. Vanwege de weidsheid van de baai is de ­afstand tot het water moeilijk in te schatten. Je kunt naar beneden kijken en denken: dit zal wel niet zo’n pijn doen. Kevin: ‘Ik herken dat gevoel. Ik was een keer op een cruiseschip in de Middellandse Zee, en ik tuurde steeds over de rand. Het water zag er zo zacht en uitnodigend uit. Ik moest mezelf ervan weerhouden om te springen.’

Wat gebeurt er eigenlijk als iemand is gesprongen? ‘Dan wordt de kustwacht gebeld en zit mijn werk erop. Je moet echt niet naar beneden kijken.’ Heeft hij dat nooit gedaan? ‘Eén keer. Jason.’ Jason, een 32-jarige man. Zodra Kevin even met Jason had gesproken, wist hij dat hij het hem ernst was. ‘Jason was kalm, beleefd, nuchter. Niks in zijn doen of laten wees op paniek of grilligheid. Hij verontschuldigde zich bij voorbaat voor wat hij op het punt stond te doen. Hij wees naar een zak op de grond, daar zat zijn telefoon in, een briefje met het wachtwoord, en een lijst met te bellen nummers. We spraken lang, over religie, over ijshockey, de New Jersey Devils, op een toon waarop je met iemand op straat spreekt als je echte onderwerpen wilt ­vermijden. Toen vertelde Jason me over de mythe van de doos van Pandora; Zeus die Pandora had geschapen en naar aarde had gezonden, met een doos die ze absoluut nooit mocht openen. Maar Pandora kon zich niet bedwingen en deed het toch. Alle mogelijke vormen van verdriet, ellende, ziekte en kwaadaardigheid barstten eruit. Het enige mooie wat uit de doos tevoorschijn kwam, was hoop. ‘Maar’, zei Jason tegen mij, ‘wat als hoop nou het grootste kwaad is van alle kwaden? Wat als hoop je nou kwetsbaar en weerloos maakt?’ Er liep een traan over zijn rechterwang, en toen was hij verdwenen. Ik keek hem na. Wit schuim, dat heel snel rood werd, kolkend bloed. Ik begreep dat Jason helemaal niet had gewild dat iemand hem hoop zou geven. Hoop had hem juist pijn gedaan, vond hij. Dat zoeken, ergens in geloven. Hoop leidt tot verwachtingen, en verwachtingen leiden tot teleurstellingen. Jason was heel slim, bijzonder getalenteerd, vertelden zijn ouders me later, hij schreef boeken die hij niet uitgegeven kreeg. Hij hoorde nergens bij en raakte gefrustreerd. Hij was erg gevoelig. Als hij nooit hoop had gehad, had hij geredeneerd, dan had hij ook niet zo veel pijn gevoeld.’ Kevin werpt een blik op het water, alsof op zoek naar de precieze plek waar Jasons ­lichaam stuksloeg op het water.

Ik dacht niet dat hij het zou doen. Voor mijn gevoel zaten we nog midden in ons gesprek.

Is het niet traumatiserend voor agenten om dit dagelijks te moeten doen? ‘Zeker, veel van ons hebben nachtmerries of last van posttraumatische stress. Maar onderling praten we daar niet over. Het is hetzelfde als een oorlogstrauma, als je hier werkt, zie je gewoon heel veel dingen die geen mens zou moeten hoeven zien. Sommigen willen dan ook per se niet op de brug werken. Ik vond het lekker om buiten te komen. Achter een bureau zitten vind ik helemaal niks.’

Vier tot zes potentiële springers per maand moest Kevin overtuigen, en dat twintig jaar lang. Ongeveer tweehonderd mensen, van wie er slechts twee sprongen. Dat is dus één procent. Van de mensen die wel springen overleeft twee procent.’

Veranderde er veel in die twintig jaar – nam het aantal springers toe, veranderde er iets in de samenstelling van de ‘groep’? ‘Het werden er steeds meer, dat sowieso. Meestal zijn het witte mannen, veertigers en vijftigers, nog niet zo oud dat ze bijna met pensioen kunnen maar oud genoeg om voorbijgestreefd te worden door jonge collega’s. In 2017 waren er in Amerika 40.000 verkeersdoden. Weet je hoeveel gevallen van zelfdoding er waren? 47.000. En toch komen zelfdodingen niet in het nieuws, tenzij je Robin Williams heet. En de mensen die het doen zijn steeds jonger, dat hoor ik overal, waar ook ter wereld ik kom.’

Waarom denkt hij dat er zo weinig aandacht aan besteed wordt, behalve de journalistieke code dat zo min mogelijk te doen om kopieergedrag te voorkomen? ‘Mensen willen het niet horen. Ze vinden het lastig. Ongemakkelijk. Pijnlijk. En ze begrijpen het niet. Misschien denken ze ergens ook wel: eigen schuld, niemand heeft hen geduwd. Het is voor veel mensen moeilijk om mensen die er zelf een einde aan maken als slachtoffer te zien.’

Kevin (andere Kevin dan hierboven genoemd) was er van overtuigd dat hij alle mensen om hem heen tot last was. Dat is waarin hij steeds meer zelf ging geloven. Zo kan je gevangen zitten in je eigen gedachten: niemand geeft om me, ik kan er beter maar niet zijn.​ Maar wat ging er door zijn gedachten, toen hij naar beneden viel? Het is precies hetzelfde dat ook de andere 19 overlevers van deze sprong dachten: hij had er direct spijt van. ‘Niemand weet straks dat ik eigenlijk helemaal niet dood wilde!’ ​

Meer compassie

Hebben die twintig jaar zijn blik op de mens niet aangetast of zelfs verpest? ‘Integendeel. Ik ben aardiger geworden, met meer compassie. Ik heb in de ogen gekeken van mensen die het echt allemaal niks meer kon schelen. Die onverschilligheid gaat nog verder dan wanhoop. Misschien voelen ze ergens nog een beetje hoop, een heel klein beetje, maar ze zijn vooral ongelooflijk moe en murw. Vergis je niet, hoe slim, bevoorrecht of rijk je ook bent, het leven kan je pakken. Soms hoef je maar een treetje te missen en je ligt op je gat. Er is geen fundamenteel verschil tussen die mensen die op de rand staan en jou of mij. Des te belangrijker om op zoek te gaan naar dat kleine beetje hoop dat ze misschien nog hebben. Er is altijd nog ruimte, hoe klein ook. Als iemand het honderd procent zeker weet, springt hij of zij meteen, dan blijven ze niet eens op de rand staan. Die ruimte is de basis voor de onderhandeling. Ik probeer ze tegemoet te komen als een goede kennis. Al snel stel ik een vraag over morgen. Als ze daarop antwoorden, is dat een goed teken. Dan hebben ze het idee van een toekomst nog niet helemaal opgegeven.’

Is hij niet ook weleens boos op ze? Dat hij instinctief denkt: heb je er weer eentje? ‘Toch wel, moet ik toegeven. De ­aandachtstrekkers kan ik moeilijk hebben. Van die types die elke week komen, meestal daklozen, die opgevangen willen worden. Voor die mensen is dat toch weer een bakje koffie, een dekentje, een boterham. En om eerlijk te zijn heb ik daar ook weleens gestaan dat ik dacht: is het nou echt zo erg met je gesteld? Dan stond daar een of andere vent, veel rijker dan ik, die zijn Mercedes had moeten verkopen. Voor zo’n Mercedes-guy is zo’n gebeurtenis van levensbelang, keeping up with the neighbours. Weet je wie Roy Raymond is? Nee? De oprichter van Victoria’s Secret. Hij verkocht het bedrijf in 1982 voor een miljoen dollar. Super, toch? Nou, tien jaar later was Victoria’s Secret de grootste lingerieonderneming van het land. Roy sprong in 1992 van de brug. Schaamte en angst, daar draait het allemaal om. Tel daar het gevoel dat niemand je begrijpt bij op, en voor je het weet loop je naar de brug. Daarom moet je ook niet gaan zitten toetsen of andermans pijn gegrond is, en je moet hem ook niet gaan vergelijken met jouw pijn. Empathie moet je trainen. Veel mensen nemen die moeite niet.

Heel af en toe, terwijl ik in gesprek was met iemand op de rand, kwam er een geërgerde automobilist langs­gereden die riep: ‘Spring dan! Zijn we er meteen vanaf!’ Misschien vond ik die momenten wel het allermoeilijkst. Hoe kijk je die man op de rand daarna weer aan?’

We bereiken het einde van onze wandeling. In een nabijgelegen diner, terwijl hij zich buigt over een grote koffie americano, vertelt hij over zijn vertrek bij de dienst, dat hem nog altijd niet lekker zit. Zijn collega’s rekenden het hem aan dat hij meer en meer het gezicht werd van de suïcidepreventie in San Francisco. Zijn chef gaf hem nooit vrij om naar seminars te gaan of lezingen te geven. ‘De bedrijfscultuur was onvrij. Veel ego’s in het spel.’ Hij hield de eer aan zichzelf en ging met pensioen. Hij mist het buiten zijn, lekker op de motor zitten, mensen helpen. Maar hij heeft nieuwe wegen gevonden. Sinds zijn pensioen reist hij de wereld over om lezingen te geven over suïcidepreventie en communicatie.

Is het niet ironisch – hij deed zijn werk zo goed dat hij zijn baan kwijtraakte, en dat is een stressor die er in sommige gevallen toe leidt dat mensen op de brug belanden. ‘Misschien wel. Maar ik had wel vaker tegenslagen gehad. Mijn scheiding, ik heb kanker gehad, ben depressief geweest. Praat ik niet over, zeg ik alvast.’ En toch heeft hij nooit…? Kevin weet precies wat ik hem vraag: ‘Nee, dat heb ik nooit overwogen. Maar ik begrijp het goed dat anderen dat wel doen, laat ik het zo zeggen.’

Lui-ster-en

Dan, als ons gesprek voor mijn gevoel ten einde is, vertelt hij dat hij ooit werd opgebeld door zijn ene zoon, dat zijn andere zoon zei een einde aan zijn leven te willen maken. Kevin haastte zich naar huis, praatte lang en eerlijk met zijn getroebleerde zoon. ‘Nu gaat het beter met hem, goddank. Ik weet nog steeds niet helemaal hoe ik dat gevaar van toen moet inschatten, wat hij precies wilde.’ Ik vraag of ik een suggestie mag doen. ‘Ga je gang.’ Je zoon voelde zich alleen, stel ik me voor, kreeg geen contact, en dacht: de enige manier waarop ik papa’s aandacht kan krijgen, is zeggen dat ik suïcide wil plegen, net zoals de mensen op de brug. Kevin is even stil, schraapt zijn keel, vecht tegen tranen, zoals sterke mannen zichzelf dat hebben aangeleerd, door hun neus een paar keer op te halen en naar buiten te staren. ‘Dat heeft nog nooit iemand gezegd. Ik denk dat het waar is.’ Ik probeer hem op te vrolijken: er zitten honderden uren bij de zielenknijper in die theorie, grof geld waard.

Kevin kijkt me indringend aan, een milde glimlach op zijn gezicht. ‘Oké, dan geef ik jou ook een paar kostbare tips, waar ík normaal goed geld voor krijg. Wat je nooit moet doen, of je nou te maken krijgt met iemand die zegt er een einde aan te gaan maken of met een vriend die in de put zit: zeggen dat de dingen beter worden, dat mensen van hem of haar houden, dat morgen beter zal zijn. Dan verlies je de verbinding. Wil je de vier zinnen weten die je nooit moet uitspreken? ‘Je moet’, ‘wees rustig’, ‘ik begrijp het’, ‘het wordt beter’. En: ‘Waarom?’ Ja, waarom is ook een killer. Je moet andermans pijn op een nederige manier accepteren, en dan vragen of je kunt helpen. Hem of haar nooit het gevoel geven dat hij zich moet verdedigen of verantwoorden. En niet vergeten te luisteren. Lui-ster-en.’

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van de Volkskrant.

Ervaringsverhaal

Zo ongelofelijk moe

Ze was zo ongelofelijk moe, en er was niets dat nog nut leek te hebben. Ergens ontstond de gedachte dat het misschien fijn zou zijn om er niet meer te zijn. Maar bij niemand kon ze haar verhaal echt kwijt.

Martin Steendam

Hoe omgaan met iemand die suicidaal is?

Hoe moet je omgaan met iemand die suicidaal is? Martin Steendam geeft advies. Hij is klinisch psycholoog en projectleider suïcidepreventie GGZ Friesland.